preheader tnn

Directionele diepe hersenstimulatie van de subthalamische nucleus bij de ziekte van Parkinson

In de PROGRESS-studie vergeleken Schnitzler en collega’s dubbelblind het therapeutisch venster van directionele en conventionele omnidirectionele diepe hersenstimulatie van de subthalamische nucleus bij parkinsonpatiënten. Na 3 en na 6 maanden was het therapeutisch venster bij respectievelijke 90,6% en 89,3% van de patiënten significant breder met directionele stimulatie vergeleken met omnidirectionele stimulatie. Dit vertaalde zich echter niet door naar een grotere verbetering in klinische motorscore. Wel gaven meer patiënten en artsen de voorkeur aan directionele stimulatie boven de conventionele stimulatie.

Diepe hersenstimulatie van de subthalamische nucleus (STN-DBS) is een krachtige therapie voor patiënten met gevorderde ziekte van Parkinson. Door de complexe regionale anatomie is echter een precieze stimulatie van de stimulatiestroom vereist voor het behalen van optimale klinische resultaten, zelfs als de electroden goed geplaatst zijn. Data uit kleine single-center studies suggereren dat de onlangs geïntroduceerde directionele electroden met axiaal asymmetrische stimulatie bijwerkingen zouden kunnen voorkomen en stimulatie zouden kunnen optimaliseren door het verbreden van het therapeutisch venster.

In de PROGRESS-studie vergeleken Schnitzler en collega’s dubbelblind het therapeutisch venster van directionele en conventionele omnidirectionele STN-DBS bij parkinsonpatiënten.1 Het therapeutisch venster was gedefinieerd als het verschil tussen de minimale stroomsterkte met een betekenisvol therapeutisch voordeel en de stroomsterkte waarbij aanhoudende bijwerkingen optraden. Patiënten ontvingen gedurende de eerste 3 maanden omnidirectionele stimulatie, gevolgd door 3 maanden directionele stimulatie. Daarna werden ze 6 maanden behandeld met een door de arts gekozen stimulatietype. Om het primaire eindpunt voor superioriteit te behalen moest het therapeutisch venster bij minstens 60% van de patiënten breder zijn voor de directionele methode vergeleken met de omnidirectionele methode. Daarnaast werd de UPDRS III motor score vergeleken na 3 en 6 maanden. Tijdens EAN werden de tussentijdse resultaten van deze studie gepresenteerd.

In totaal werden 234 parkinsonpatiënten geïncludeerd met een mediane leeftijd van 61,7 jaar. Bij 12 patiënten traden er in totaal 13 ernstige bijwerkingen op (5,1%). Er waren geen intracraniële bloedingen of infecties. Na 3 maanden was het therapeutisch venster bij 90,6% (185 van de 204) van de patiënten significant breder met directionele stimulatie vergeleken met omnidirectionele stimulatie. Hiermee werd het primaire eindpunt voor superioriteit bereikt (p<0,001). De gemiddelde toename in het therapeutisch venster met directionele stimulatie was 41% ten opzichte van omnidirectionele stimulatie. Deze superioriteit was nog steeds aanwezig na 12 maanden (89,3%; p<0,001), waarbij het therapeutisch venster 32% breder was met directionele stimulatie (p<0,001). Daarnaast was ook de stroomsterkte waarbij een betekenisvol therapeutisch voordeel optrad significant lager bij directionele stimulatie vergeleken met omnidirectionele stimulatie (39% lager na 3 maanden en 34% lager na 12 maanden).

Na 6 maanden stimulatie gaven twee keer zoveel patiënten de voorkeur aan directionele stimulatie (52,8%) boven omnidirectionele stimulatie (25,9%). Bovendien spraken meer artsen hun voorkeur uit voor directionele stimulatie (58,5%) in plaats van omnidirectionele stimulatie (21,2%) vanwege symptoomverlichting en minder bijwerkingen. Beide stimulatiemethoden leidden tot een gelijkwaardige verbetering van ongeveer 40% in motorische symptomen gemeten met de UPDRS III motor score na 3 en 12 maanden. Dit suggereert dat het verbreden van het therapeutisch venster zich niet per se direct vertaald naar een verbeterde klinische motorscore.

Referentie

Schnitzler A, Mir P, Brodsky M, et al. Directional deep brain stimulation in subthalamic nucleus for Parkinson’s disease: results of a multicenter, prospective, blinded, crossover study. Gepresenteerd tijdens EAN 2020; abstract O3014.

Spreker Alfons Schnitzler

schnitzler

Prof. dr. Alfons Schnitzler, Universität Düsseldorf, Duitsland


Zie: keyslides

Naar boven