preheader tnn

header website

Daclizumab effectief bij multiple sclerose patiënten met hoog risico op transitie naar secundair progressieve multiple sclerose

Uit de DECIDE studie bleek eerder dat daclizumab geassocieerd is met een lagere ‘annualized relapse rate’ (ARR) en minder laesies op MRI dan intramusculair interferon (IFN) bèta-1a bij patiënten met relapsing-remitting multiple sclerose (RRMS).1 Tijdens EAN 2017 presenteerde men de resultaten van een post-hoc analyse van deze studie bij patiënten die bij aanvang van de behandeling bepaalde karakteristieken vertoonden die voorspellend kunnen zijn voor een transitie naar secundaire progressieve multiple sclerose (SPMS). Het ging hierbij om patiënten met een matige tot ernstige invaliditeit bij aanvang (EDSS score van 3,5 of meer) en een bevestigde invaliditeitsprogressie (confirmed disability progression, CDP) of verdere ziekteprogressie tijdens de studie, onafhankelijk van klinische relapsen, of in afwezigheid van relapsen. Uit deze analyse bleek de trend dat daclizumab ook bij deze patiënten meer klinisch voordeel biedt dan intramusculair IFN bèta-1a.2

In de gepresenteerde studie werd er een zgn. ‘composite endpoint’ gehanteerd dat bestond uit het volgende: allereerst werd de CDP geanalyseerd na 24 weken. Er was sprake van CDP na 24 weken indien er 1 of meer van de volgende situaties aanwezig was: a) een verslechtering van 20% of meer in de ‘timed 25-foot walk’ ten opzichte van baseline, b) een verslechtering van 20% of meer in de 9-hole Peg test, of c) een toename in de EDSS score van ten minste 1 punt of meer bij patiënten met een basis EDSS score van 1 of meer of van 1,5 punten of meer bij patiënten met een basis EDSS score van 0. Progressie werd daarnaast bevestigd na ten minste 24 weken na de initiële verslechtering en tijdens het laatste studiebezoek. Patienten werden ook beschouwd als verslechterd indien er sprake was van CDP tijdens een confirmatie bezoek na 24 weken waarbij dit tevens hun laatste bezoek was. De onderzoekers analyseerden vervolgens de 24-weekse CDP voor het ‘composite endpoint’ bij patiënten met een baseline EDSS score van ≥3,5, ≥ 4,0 en ≥4,5, die gedurende de DECIDE studie vrij waren van relapsen of CDP hadden, onafhankelijk van relapsen.

Het effect van de behandeling op nieuwe en nieuwe ‘enlarging’ T2 laesies werd ook geëvalueerd.2 Onder de patiënten met een baseline EDSS score van 3,5 of meer die vrij bleven van relapsen tijdens DECIDE (154 in de daclizumab arm en 163 in de IFN bèta-1a arm) vertoonde 14,3% van de daclizumab patiënten CDP tegenover 23,4% bij patiënten die IFN bèta-1a kregen (relatieve risico reductie [RRR]: 33%; HR[95%BI]: 0.67[0,36-1,22], niet significant). In slide 1 bij dit verslag kunt u resultaten vinden voor de drie individuele componenten van dit composiet eindpunt. Dit verschil in het voordeel van daclizumab was nog meer uitgesproken bij patiënten met een basis EDSS score van 4 of meer (relatieve risico reductie van: 50%; HR[95%BI]: 0,50[0.22-1,15], niet significant) en van 4,5 of meer (RRR 51%; HR[95%BI]: 0,49[0,17-1,39], niet significant). Daclizumab reduceerde verder significant het risico op nieuwe of nieuwe ‘enlarging’ T2 laesies met 45,7% bij patiënten met een baseline EDSS score van 3,5 of meer die vrij bleven van relapsen tijdens DECIDE (gemeten na 96 weken, 95%BI: 18,1-63,9; p= 0,004 vergeleken met IM IFN beta-1a). Bij patiënten met een EDSS score van 4 of meer bedroeg deze reductie 30,2% (95%BI: -25,3-61,1; p=0.230, niet significant) en in de groep met een EDSS score van 4,5 of meer was dit 49,4% (95%BI: -26,6-79,8; p=0.152, niet significant). Bij relapsvrije patiënten rapporteerde men soortgelijke resultaten. Bij relapsvrije patiënten met een baseline EDSS score van 3 of meer stelde men een risico reductie van 27% vast voor wat betreft CDP (95%BI: 0,51-1,04, HR:0,73) en bij relapsvrije patiënten met een baseline EDSS score van 4 of meer eenzelfde risico reductie, echter bij relapsvrije patiënten met een baseline EDSS score van 4,5 of meer was deze risicoreductie iets geringer, namelijk 23% (HR: 0,77).

De incidentie van bijwerkingen was vergelijkbaar voor beide behandelingen (90% met IM IFN beta 1-a en 91% met daclizumab). Bij 10% van de patiënten in beide armen moest de behandeling gestaakt worden als gevolg van bijwerkingen. De meest voorkomende bijwerkingen met daclizumab waren optreden van MS relaps (44%), nasofaryngitis (22%), hoofdpijn (21%) en ontstekingen van de bovenste luchtwegen (17%).2

Samengevat toont deze post-hoc analyse van de DECIDE studie aan dat daclizumab geassocieerd is met een (niet significante) reductie in de CDP in vergelijking met IFN bèta-1a bij patiënten met matige invaliditeit (een baseline EDSS score van ≥3,5, ≥ 4 en ≥4,5) met een hoge kans op transitie naar SPMS, die geen relapsen hadden tijdens de gehele duur van de DECIDE studie, of die progressie vertoonden tijdens de DECIDE studie, onafhankelijk van het optreden van een relaps. Verder constateerden de onderzoekers dat de behandeling met daclizumab leidde tot significant minder nieuwe of nieuwe ‘enlarging’ T2 laesies dan IM IFN bèta-1a bij patiënten met een baseline EDSS score van ≥3,5 die geen relaps vertoonden tijdens de DECIDE studie.

Referenties

1. Kappos L, et al. N Engl J Med 2015;373(15):1418-28
2. Giovannoni G, et al. Presented at EAN 2017; Abstract O2113

 

Spreker Gavin Giovannoni

Giovannoni

Gavin Giovannoni, MD, PhD, Queen Mary University of London, Blizard Institute, Barts and the London School of Medicine and dentistry, Londen, Verenigd Koninkrijk


Zie: Keyslides

Naar boven