preheader tnn

header website

Een slechte cognitieve functie is geassocieerd met een verhoogd risico op parkinsonisme

Patiënten met parkinsonisme hebben vaak cognitieve problemen. Tot op heden is er echter weinig zicht op de cognitieve functie van patiënten voordat ze een diagnose van parkinsonisme krijgen. Data van de Rotterdam studie, een studie gebaseerd op een onderzoekspopulatie van meer dan 7.000 patiënten, tonen nu echter aan dat een slechte cognitieve functie geassocieerd is met een verhoogd risico op parkinsonisme. Een verstoorde cognitie voorspelde parkinsonisme over een erg lang tijdsinterval en deed dit ook bij patiënten zonder dementie voorafgaand aan parkinsonisme.

Voor de gepresenteerde analyse werd de cognitieve functie bepaald bij 7.386 patiënten die toetraden tot de Rotterdam Studie tussen 2002 en 2008. Hiervoor werd een uitgebreide set tests gebruikt (Stroop test, ‘letter-digit-substitution’ test [LDST], verbale vlotheid, Word Learning Test [WLT]), waarna een globale cognitieve score berekend werd. Vervolgens werden de patiënten opgevolgd tot 1 januari 2015 om na te gaan welke patiënten parkinsonisme ontwikkelden. In deze studie werd parkinsonisme gedefinieerd als bradykinesie plus 1 punt of meer, beven in rust, ‘tandwiel stijfheid’, posturale instabiliteit, of een klinische diagnose voor parkinsonisme door een neuroloog, of een geriater. Vermoedelijke ziekte van parkinson (PD) werd gedefinieerd als parkinsonisme die niet geassocieerd is met een secundaire oorzaak in combinatie met een klinische diagnose van PD door een neuroloog of geriater, of een positieve respons op dopaminerge therapie.

De mediane leeftijd van deelnemers bij aanvang van de studie bedroeg 65 jaar en 57% van de deelnemers aan de studie waren vrouwen. In totaal had 16% een cognitieve stoornis en 25% van de personen in de studie vertoonde subtiele motorische symptomen. De mediane opvolging in de studie was 8,3 jaar en tijdens die periode stelde men 79 gevallen van parkinsonisme vast (49 met PD). Van deze 79 patiënten hadden er 24 ook dementie (10 voor het optreden van het parkinsonisme en 14 post parkinsonisme). Een slechte cognitie bij aanvang van de studie bleek geassocieerd te zijn met een significant hoger risico op parkinsonisme (HR[95%BI] per toename in de standaard deviatie: 1,79[1,37-2,33]). Deze associatie bleek robuust te zijn, ook na de eerste vijf jaar en na het weglaten van de patiënten met dementie pre parkinsonisme en van de patiënten met een diagnose van secundaire parkinsonisme. Indien men de individuele tests ging evalueren stelde men vast dat het resultaat van de LDST test (HR[95%BI]: 1,68[1,30-2,18]), de test voor verbale vlotheid (HR[95%BI]: 1,63[1,27-2,08]) en de ‘inverted interference-task Stroop’ test (HR[95%CI}: 1,35[1,10-1,69]) sterk geassocieerd was met de incidentie van parkinsonisme. De associatie tussen het resultaat van de ‘delayed-task WLT’ test was opmerkelijk minder sterk geassocieerd met de ontwikkeling van parkinsonisme (HR[95%BI]: 1,16[0,91-1,49]). Verder stelde men vast dat een verstoorde cognitie en subtiele motorische signalen dikwijls samen voorkwamen bij patiënten, maar dat beide een onafhankelijke voorspellende waarde hebben voor parkinsonisme.

Referentie

Darweesh S, et al. Presented at EAN 2017; Abstract O3208.

 

Spreker Sirwan Darweesh

Darweesh

Sirwan Darweesh, MD, PhD, Erasmus MC, Rotterdam, Nederland


Zie: Keyslides

Naar boven