preheader tnn

header website

Brivaracetam is langdurig effectief en veilig

Brivaracetam is in Nederland toegelaten als adjuvante therapie voor de behandeling van partiële epilepsie met of zonder secundaire generalisatie bij volwassenen en kinderen vanaf 16 jaar met epilepsie. Brivaracetam kan worden toegepast als adjuvans als de middelen van eerste keus vanwege bijwerkingen niet worden verdragen of onvoldoende werkzaam zijn. Het werkingsmechanisme van brivaracetam is nog niet geheel opgehelderd.

Een post-hocanalyse van de samengevoegde data van drie dubbelblinde, placebogecontroleerde fase III-studies (NCT00490035, NCT00464269, NCT01261325) heeft uitgewezen dat het toevoegen van brivaracetam (50 tot 200 mg/dag) aan andere epilepsiemedicatie leidt tot een significante afname van de frequentie in het optreden van secundair gegeneraliseerde tonisch-clonische epilepsieaanvallen (SGTCS). De follow-up van de patiënten bedroeg in die studies 12 weken. De deelnemers aan de drie studies konden na afloop van de studie instromen in een open-label follow-upstudie tot 60 maanden. In hun poster presenteren Moseley en collega’s de resultaten van deze follow-upstudie.

In totaal deden 409 patiënten mee aan de follow-upstudie. Tijdens deze follow-up gebruikten ze – net als in de oorspronkelijke studies – 50 tot 200 mg brivaracetam per dag. Gedurende de follow-up nam het aantal deelnemers van wie alle relevante data konden worden verzameld geleidelijk af: n=150 na 12 maanden, n=86 na 24 maanden, n=73 na 36 maanden, n=68 na 48 maanden en n=57 na 60 maanden follow-up. De karakteristieken van de patiënten bij aanvang van de follow-upstudie staan weergegeven in Keyslide 1. De mediane frequentie van focale epilepsieaanvallen bedroeg bij aanvang van de follow-up 8,1(per 28 dagen) en de mediane frequentie van SGCTS 3,0 (per 28 dagen).

De mediane procentuele reductie van de frequentie van focale aanvallen was stabiel gedurende de follow-up: 60,8%, 69,0%, 72,3%, 72,6% en 68,1%, na respectievelijk 12, 24, 36, 48 en 60 maanden. De mediane procentuele reductie van de frequentie van SGCTS nam zelfs licht toe gedurende de follow-up: 81,1%, 84,0%, 89,2%, 91,0% en 90,6% na respectievelijk 12, 24, 36, 48 en 60 maanden. Het percentage patiënten met meer dan 50% reductie van de SGCTS-frequentie bedroeg 75,3%, 78,7%, 80,8%, 79,4%en 78,9% na respectievelijk 12, 24, 36, 48 en 60 maanden. Het percentage patiënten met 100% reductie van de SGCTS-frequentie bedroeg 24,7%, 20,2%, 23,3%, 23,5% en 22,8% na respectievelijk 12, 24, 36, 48 en 60 maanden.

Een analyse van bijwerkingen tijdens de 60 maanden follow-up is uitgevoerd op basis van data van 296 patiënten. Van hen meldden 222 patiënten (75%) bijwerkingen die in verband staan met de behandeling. Bij 111 (37,5%) was een relatie met brivaracetam waarschijnlijk; 25 patiënten (8,4%) stopten de behandeling met brivaracetam vanwege de bijwerkingen. Ernstige bijwerkingen werden vastgesteld bij 47 (15,9%) van de patiënten; 4 patiënten overleden tijdens de follow-up (2 aan een vermoedelijke SUDEP, 1 als gevolg van astrocytoom en 1 als gevolg van suïcide).

Op grond van deze gegevens concluderen Moseley en collega’s dat het toevoegen van brivaracetam (tot 200 mg per dag) aan de epilepsiemedicatie de frequentie van focale epilepsieaanvallen en ook SGCTS sterk kan verminderen en dat het effect van de behandeling tot minstens 60 maanden stabiel blijft.

Referentie

Moseley BD, Diaz A, Elmoufti S, et al. Efficacy of adjunctive brivaracetam in patients with secondarily generalized tonic-clonic seizures at baseline: pooled results from long-term follow-up studies. AAN 2017 Poster 238.

Spreker Brian Moseley

Moseley

Dr. Brian D Moseley, MD
University of Cincinnati Medical Center, Cincinnati (VS)


Zie: Keyslides

Naar boven